Klimaatinvesteringen hebben een zet van het nieuwe kabinet nodig

Bron
DNB

Om een duurzame economische ontwikkeling te bevorderen, pleit DNB voor een opschaling van noodzakelijke klimaatinvesteringen. Het belangrijkste deel van de benodigde investeringen zal door private partijen moeten worden gedaan en overheden zetten met hun klimaatbeleid de randvoorwaarden voor dergelijke investeringen. Aangezien Nederland achterloopt op de gestelde klimaatdoelen, is het een urgente taak voor het nieuwe kabinet om private investeringen van de grond te krijgen door een combinatie van betere beprijzing, ondersteuning en regulering. In een nieuwe studie identificeert De Nederlandsche Bank een breed palet aan beleidsopties voor de opschaling van klimaatinvesteringen.

Klimaatinvesteringen schieten wereldwijd tekort

Met het Klimaatakkoord van Parijs is een heldere grens getrokken voor de opwarming van de aarde, namelijk: maximaal 2⁰C en liever nog 1,5⁰C ten opzichte van pre-industriële niveaus. Om dit doel te bereiken, zijn grootschalige investeringen nodig in de energievoorziening en in verduurzaming van de industrie, transport, landbouw en gebouwde omgeving. Deze klimaatinvesteringen blijven echter wereldwijd achter. Ook in Nederland schieten huidige inspanningen tekort bij de gestelde klimaatdoelen. Hoe trager de energietransitie wordt gemaakt, des te groter de kans op schoksgewijze aanpassing. Een abrupte overgang is schadelijk voor de economie en de financiële sector. Daarom pleit DNB voor een versnelling en opschaling van klimaatinvesteringen. Deze investeringen worden vooral door private partijen zoals bedrijven en huishoudens  gedaan, maar overheden moeten hiervoor de juiste randvoorwaarden scheppen. Het nieuwe kabinet en internationale standaardzetters kunnen dit doen door een combinatie van beprijzen, ondersteunen en reguleren.

Beprijzen van uitstoot

De belangrijkste belemmering voor private klimaatinvesteringen is dat de uitstoot van broeikasgas (CO2) onvoldoende wordt beprijsd. Dit maakt de business case van klimaatinvesteringen minder aantrekkelijk, waardoor private partijen onvoldoende prikkels hebben om te verduurzamen. Een juiste beprijzing legt de kosten van de schadelijke effecten van de uitstoot bij de partij die daarvoor verantwoordelijk is. Vervuilende sectoren, zoals de industrie en landbouw, betalen nu echter relatief weinig voor hun uitstoot. De gemiddelde effectieve uitstootbelasting, inclusief energiebelastingen, ligt in veel landen onder EUR 30 per ton CO2-uitstoot en zou naar schatting drie tot vier keer zo hoog moeten zijn om de klimaatdoelen te halen. Bovendien profiteren vervuilende bedrijven van subsidies en lagere energiebelastingen. Overheden kunnen daarom de krachtigste prikkel geven voor de verduurzaming van de bredere economie door klimaat- en milieuschade beter te beprijzen en schadelijke subsidies af te bouwen.

Bij voorkeur wordt de beprijzing van CO2-uitstoot op internationaal en Europees niveau gecoördineerd om de concurrentiepositie te beschermen en CO2-weglekeffecten te beperken. In Europa dient het Europese emissiehandelssysteem (ETS) te worden aangescherpt, bijvoorbeeld door verlaging van de uitstootplafonds en versterking van het marktstabiliteitsmechanisme. Ook is het wenselijk om het ETS uit te breiden naar nieuwe sectoren zoals mobiliteit en de gebouwde omgeving. In aanvulling hierop dienen belastingen op nationaal niveau beter aan te sluiten bij de mate van vervuiling. Zo betalen grote uitstoot-intensieve bedrijven in Nederland aanmerkelijk minder energiebelasting dan het midden- en kleinbedrijf, omdat energiegrootverbruikers belastingkortingen krijgen. Ook is het nodig om Europese en nationale subsidieregelingen die het klimaat schaden, zoals landbouw- en fossiele subsidies, af te bouwen. Zo bedragen fossiele subsidies volgens het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat jaarlijks minstens EUR 4,5 miljard in Nederland. Hiervan bestaat het grootste deel uit vrijstellingen voor accijnzen voor luchtvaart (EUR 2,5 miljard) en scheepvaart (EUR 1,5 miljard). Goede internationale afstemming is nodig bij de afbouw van dergelijke subsidies. Ook is mogelijk steun nodig voor het transitieproces waarmee sommige sectoren mee zullen worden geconfronteerd.

Ondersteuning van duurzame technieken en infrastructuur

Klimaatinvesteringen worden ook geremd doordat investeerders en financiers elkaar niet goed kunnen vinden. Ondersteuning en regie door de overheid zijn dan belangrijk. Bij investeringen in infrastructuur voor energievoorziening en industrie bestaat er bijvoorbeeld een ‘kip-ei’-probleem, waarbij industrie en energiemaatschappijen op elkaar wachten. Dit vraagt om meer overheidsregie om vraag en aanbod goed op elkaar af te stemmen bij de planning, financiering en aanleg van de benodigde infrastructuur. Ondersteuning door de overheid is ook nodig bij innovatieve klimaatinvesteringen. Het slagen van de energietransitie is in veel sectoren afhankelijk van succesvolle technologische innovaties, maar deze kunnen in de beginfase vaak nog niet goed concurreren met fossiele alternatieven. Het is belangrijk dat overheden innovatieve investeringen en de financiering ervan in sterkere mate stimuleren via subsidies, cofinanciering en garanties. Dit soort maatregelen dient consistent en betrouwbaar te zijn, zodat private investeerders voldoende zekerheid ervaren om de nodige financiering voor een langere termijn te verstrekken. Andere randvoorwaarde is dat de ondersteuning van klimaatinvesteringen de houdbaarheid van de overheidsfinanciën niet in gevaar brengen. Het beter beprijzen van uitstoot en verminderen van fossiele subsidies helpt bij het creëren van budgettaire ruimte om klimaatinvesteringen te ondersteunen via subsidies, garanties en cofinanciering.

Regulering van kapitaalmarkten, klimaatrapportages en financiële instellingen

Een andere belemmering voor klimaatinvesteringen is dat het risicoprofiel van klimaatinvesteringen niet goed aansluit bij het bestaande private financieringsaanbod. Voor de energietransitie zijn veel investeringen nodig in nieuwe, vaak onbewezen, duurzame technologieën die zich kenmerken door een hoog risicokarakter. Dit type investeringen past bij private equity en investeringsfondsen die met durfkapitaal onderhandse eigenvermogenfinanciering verstrekken. Deze partijen zijn in Europa echter beperkt vertegenwoordigd. Het is belangrijk dat eigenvermogenfinanciering wordt gestimuleerd door schuldfinanciering fiscaal minder aantrekkelijk te maken. Versnelde afronding van de Europese kapitaalmarktunie draagt daaraan ook bij, door aandelenfinanciering en veilige vormen van financiële innovatie te stimuleren.

Klimaatinvesteringen blijven ook achter doordat gevestigde bedrijven, die veel COuitstoten, bij het aantrekken van financiering onvoldoende prikkels krijgen om te vergroenen. Oorzaken daarvoor zijn een gebrek aan transparantie over de klimaatrisico’s van deze bedrijven. Wereldwijde bindende klimaataccountingstandaarden zijn nodig om de betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid van data te verhogen en de data samen te vatten tot indicatoren voor beleggingsportefeuilles. Financiers kunnen de benodigde risicopremie pas adequaat inschatten als zij voldoende zicht krijgen op de duurzaamheidsrisico’s van hun beleggingen. Ook centrale banken dienen transparant te zijn over de klimaatrisico’s op hun balans. Tot slot is het nodig dat klimaatrisico’s in risicoraamwerken van financiële instellingen en toezichthouders beter worden geadresseerd.

Share Button