Regeling groen beleggen aangepast

Zowel de regeling groen beleggen zelf als de regeling groenprojecten buitenland zijn deze week aangepast en in de staatscourant gepubliceerd.

Op initiatief van de toenmalige leden van de Tweede Kamer Vermeend, Melkert en Van der Vaart is de wet van 24 juni 1994 tot wijziging van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 met het oog op het bevorderen van beleggingen en investeringen die in het belang zijn van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos, (Stb. 1994, 497), tot stand gekomen.
Deze wet is in werking getreden op 13 juli 1994. Op grond van deze wet is in de Wet op de inkomstenbelasting 1964 een vrijstelling ingevoerd van inkomsten uit groene beleggingen.
Deze vrijstelling is onder meer uitgewerkt in de Regeling groenprojecten.
Toen de Wet op de inkomstenbelasting 1964 werd vervangen door de Wet Inkomstenbelasting 2001, verviel de rechtsgrondslag aan de Regeling groenprojecten, die uitwerking gaf aan artikel 26, tweede en derde lid, van de Wet op de Inkomstenbelasting 1964. De aanpassing aan deze wijziging van het fiscale stelsel vond plaats met de invoering van de Regeling groenprojecten 2001.
Medio 2001 is aan de Tweede Kamer een notitie aangeboden over het Verdonkergroenen van Groen Beleggen. Deze notitie geeft aan langs welke lijn Groen beleggen in Nederland verder wordt ontwikkeld.
In deze regeling wordt inhoud gegeven aan de voornemens die in die notitie zijn neergelegd. Eveneens zijn in deze regeling een aantal kleine aanpassingen van technische aard uitgevoerd die samenhangen met technische ontwikkelingen in de maatlatten en dergelijke. Een belangrijke aanpassing betreft een verhoging van de eisen die gelden ten aanzien van de zogenoemde Groen Label Kas. De faciliteit is
reeds enkele jaren van toepassing op tuinbouwbedrijven met hoge ambities op milieugebied. De sector heeft goed en snel ingespeeld op de in de Regeling groenprojecten 2001 gestelde eisen. De eisen die aan deze kas gesteld zijn, worden in deze regeling aangescherpt. In de notitie ‘Vergroenen Regeling groenprojecten’ (DGM/SB/20011068954), die in augustus 2001 aan de Tweede Kamer is gezonden, zijn twee mogelijke methoden genoemd waarlangs deze aanscherping kan geschieden maar is in het midden gelaten welke werkwijze hierbij gevolgd zal worden. Bij de
verdere uitwerking wordt er de voorkeur aan gegeven de maatlat systematiek
te handhaven (zij het onder aanpassing van de maatlat). Er wordt niet gekozen voor een werkwijze met individuele toetsing door deskundigen.
De maatlatsystematiek heeft vooralsnog belangrijke technische en uitvoeringstechnische voordelen en verschaft in een vroeg stadium een grotere zekerheid aan de ondernemers.
De mogelijkheid om nieuwe technische ontwikkelingen eveneens te faciliteren, wordt opengehouden door naast de maatlatmethode in bijzondere gevallen op individuele basis projecten te toetsen. Wel is het de bedoeling om wanneer de ontwikkelingen dit mogelijk maken om te schakelen van een systeem van middelvoorschriften naar een systeem van doelvoorschriften, zoals dit ook in de AMvB Glastuinbouw en in de SDL-systematiek zal worden toegepast.
De maatlat die binnen Groen beleggen wordt gehanteerd wordt eveneens in ander instrumentarium (VAMIL en MIA) toegepast. Gelet op het ambitieniveau van Groen
beleggen is echter het puntenniveau binnen deze regeling hoger dan bij de andere instrumenten. Om verwarring ten aanzien van de diverse typen Groen Label Kas te voorkomen, is gebruik gemaakt van een nadere type aanduiding.

Ten opzichte van de voorgaande regeling wordt eveneens het begrip bestaand project aangepast. Dit begrip heeft tot doel te waarborgen dat alleen nieuwe zaken in aanmerking komen voor een verklaring. Het heeft om diverse redenen geen zin om
middelen te spenderen aan reeds bestaande projecten. Bij bestaande
projecten kan namelijk de beschikbaarheid van de faciliteit geen doorslaggevende
rol bij de investeringsbeslissing spelen.
In de toekomst zal in de praktijk de datum van afgifte van de verklaring niet behoeven samen te vallen met de datum waarop het ‘leenrecht’ ingaat. De bepalingen worden zodanig aangepast dat een maximum periode van negen maanden tussen de beide momenten gelegen mag zijn.
Eveneens wordt in de regeling een plafondbepaling opgenomen. De toepassing
van de regeling is gebaat bij een evenwichtige ontwikkeling van aanbod en vraag naar middelen. Projecten met een zeer grote omvang kunnen verstorend werken op dit
evenwicht. Omdat er meerdere factoren van belang zijn bij de toepassing
van de plafondbepaling, is geopteerd voor een flexibele bepaling welke
inhoudt dat naar gelang de omstandigheden het plafond kan worden
toegepast.
Een belangrijke wijziging is de continuering van de Groene Hypotheek.
In het verleden werd de onderhavig regeling steeds voor een beperkte
periode van een jaar van toepassing verklaard op duurzame woningbouwprojecten.
Gelet op de lengte van de planningperiode in de bouw is nu gekozen voor een meer structurele toepassing. Hierdoor kunnen bouwkundigen, projectontwikkelaars,
gemeenten, corporaties en andere woningeigenaren in de toekomst beter
inspelen op de regeling. Overigens is ook de maatlat voor de woningbouw
aangepast aan de technische vooruitgang.
Tenslotte is eveneens de invoering van de euro aanleiding geweest tot
aanpassingen. De faciliteiten voor investeerders in groene beleggingen in de Wet inkomstenbelasting 2001 bestaan uit een gemaximeerde vrijstelling in box III en daarnaast een heffingskorting voor de belastingplichtigen.
Het oogmerk van de faciliteit voor groen beleggen is, om de spaarzin van de burger ten behoeve van projecten die op grond van deze regeling kunnen worden aangemerkt
als zogenoemd groenproject te ondersteunen. De faciliteit vormt daardoor
een stimulans om projecten die op zichzelf beschouwd een positief rendement
behalen, maar doordat dit rendement lager ligt dan het marktrendement
voor beleggers op dit moment niet interessant zijn, tot ontwikkeling
te brengen. In de notitie Verdonkergroenen is de doelgroep van de projecten nader gepreciseerd. Bij de beoordeling van de aangemelde projecten speelt een belangrijke rol –zo is ook in de parlementaire geschiedenis uitdrukkelijk aan de orde
geweest – de eis dat de projecten – met inbegrip van ontvangen subsidies
– structureel zelf enig eigen rendement hebben.
De door de Minister van Financiën aan te wijzen instellingen moeten kredietinstellingen zijn die zijn ingeschreven in het register als bedoeld in artikel
52 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 of beleggingsinstellingen
die zijn ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 18 van de Wet toezicht beleggingsinstellingen.
De aangewezen instellingen moeten hoofdzakelijk kredieten verstrekken
ten behoeve van of hoofdzakelijk vermogen beleggen in projecten waarvan
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, in overeenstemming met de Minister van Financiën en na overleg met de Minister van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de Minister van Verkeer en Waterstaat, schriftelijk heeft verklaard dat deze in het belang zijn van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos.

Share Button